De Labrador Retriever

De labrador retriever of kortweg labrador is een hondenras dat afstamt van de St. John's-hond. Dat ras is vanaf midden 19e eeuw in Engeland gekruist met een aantal andere rassen, zoals de gorden setter, de spaniël, de flatcoated retriever en de Chesapeake Bayretriever.

De St. Johns-hond werd in Newfoundland gebruikt voor de visvangst, de labrador werd in Engeland speciaal gefokt voor de eendenjacht in moerassige gebieden. De retriever heeft zelfs zwemvliezen tussen zijn tenen.

 

Historie

Halverwege de 18e eeuw groeide het vissersdorpje St. John's in Newfoundland uit tot een welvarende stad en nam het inwoneraantal toe. De plaatselijke vissershonden stonden toen bekend als St. John's-honden. Deze taaie, maar evenwichtige honden voeren mee in de kleine vissersboten en moesten het ijskoude water induiken om vissen, lijnen en netten binnen te halen. Dankzij hun krachtige poten en otterstaart konden zij zich snel door de koude golven verplaatsen. Hun dichte waterbestendige vacht beschermde hen tegen de kou en stootte het water af. Bovendien konden ze dankzij hun sterke, maar zachte bek hun vangst onbeschadigd naar de baas brengen.

Deze werkhonden zijn begin 19e eeuw in Engeland geïntroduceerd via de vissershaven Poole in Dorset. De jagers daar waren onder de indruk van hun vaardigheden op het gebied van apporteren, zowel in het water als op het land. Een van die jagers was de tweede Earl of Malmesbury, de eerste voorvechter van de labrador retriever in Engeland.

Malmesbury importeerde St. John's-honden uit Newfoundland en stichtte zijn eigen kennels voor het ras. In tegenstelling tot andere eigenaren kruiste hij zijn honden niet met andere rassen en zo hield hij de soort zuiver. In 1830 werden St. Johns-honden in de kennels van de Duke of Buccleuch in Schotland geïntroduceerd. Later in de negentiende eeuw werden honden uit de kennels van de twee edellieden met elkaar gekruist om inteelt tegen te gaan. Dit bleek een goede zet van de Britse fokkers, want in Newfoundland ging het bergafwaarts met het ras omdat de visserij steeds meer concurrentie kreeg van schapenboeren. De contacten met Engeland verminderden en hoge invoerrechten maakten het minder aantrekkelijk honden uit hun thuisland te importeren.

De mentale en fysieke eigenschappen van de labrador zijn dus ontstaan in het onherbergzame landschap voor de kust van Newfoundland.

 

Gebruik

De labrador is gefokt als jachthond voor wild te water. Na het schieten van het wild (eenden, ganzen etc.) was het de taak van de labrador om deze te apporteren uit het water. De labrador is een geharde hond, die niet snel zal laten blijken dat hij pijn heeft en graag werkt voor de baas. Hij is dus vooral gefokt voor de jacht en is daarvoor goed te trainen. De labrador retrievers zijn ook te trainen als blindengeleidehond, als assistente- of hulphond, reddingshond en speurhond.

 

Uiterlijk

De vacht van de labrador is kort en dik met een waterafstotende ondervacht en heeft weinig verzorging nodig. De hond komt voor in de kleuren zwart, geel, variërend van roomwit tot vossenrood (ook wel red-fox genoemd), en bruin. Vroeger waren de labradors hoofdzakelijk zwart; geel kwam ook wel voor maar in veel mindere mate. In de jaren 70 werd de gele kleur pas echt populair. Bruin werd gezien als een 'fout' en is pas vele jaren later als raskenmerkend toegevoegd aan de rasstandaard. Schofthoogte van de reuen is 55 tot 57 centimeter en die van de teefjes is van 54 tot 56 centimeter. Een volwassen labrador weegt 25 tot 35 kilo en wordt gemiddeld 12 jaar oud.

 

Rasstandaard van de Labrador retriever:

 

Algemeen beeld 
Sterk gebouwd, kort in lendenen, bijzonder actief,  (Het lichaam vertoont nooit ‘n buitensporig uiterlijk of is overdreven zwaar/dik  n.a.v. gewicht of bouw) breed in schedel, breed en diep in borst en ribben, breed en sterk in lendenen en achterhand.
 
Temperament/gedrag
Goed temperament, erg behendig. Buitengewoon goede neus, zacht in de mond, uitgesproken liefhebber van water. Een toegewijde, zich makkelijk aanpassende metgezel. Intelligent, levendig en gezeglijk, met een sterke wil zijn baas te behagen. Vriendelijk karakter zonder spoor van agressie of ongepaste schuwheid.

Hoofd                 
Schedel: breed, scherp besneden zonder vlezige wangen.
Stop: met een duidelijke stop

Voorsnuit
Neus; breed, neusgaten goed ontwikkeld.
Voorsnuit; krachtig en niet spits toelopend.
Kaken/gebit: Kaken en gebit sterk met een volmaakt, regelmatig en compleet scharend gebit, dat wil zeggen dat de bovenste tanden net over de onderste tanden heen vallen en recht in de kaak staan.
Ogen: Middelmatig groot, met intelligente en vriendelijke uitdrukking, bruin of hazelnootkleurig.
Oren: Niet groot of zwaar, dicht tegen het hoofd aanliggend en vrij ver naar achteren geplaatst.

Hals
Droog, sterk, krachtig, geplaatst op goedliggende schouders.

Lichaam
Bovenbelijning: recht.
Lendenen; breed, kort gekoppeld, sterk en kort.
Borstkas: van goede breedte en diepte, met goed gewelfde, tonvormige ribben.
Dit mag niet tot uitdrukking komen door overmatig gewicht.

Staart
Kenmerkend voor het ras, erg dik bij de aanzet en geleidelijk toelopend naar de punt, van middelmatige lengte, vrij van bevedering, maar rondom dik bekleed met een korte, dikke, dichte vacht, waardoor  de ronde vorm ontstaat die beschreven wordt als “OTTERSTAART”
Mag vrolijk gedragen worden, maar mag niet over de rug krullen.

Ledenmaten
Voorhand
Algemeen beeld: Voorbenen voorzien van stevige botten en recht van de elleboog tot de grond, zowel van voren als van opzij bezien
Schouders: Schouders lang en schuinliggend
Bovenbelijning: Horizontale bovenbelijning
Lendenen: breed, kort en sterk
Voorvoeten: Rond, compact, goed gebogen tenen en goed ontwikkelde voetzolen.

Achterhand
Algemeen beeld; Goed ontwikkeld, niet naar de staart aflopend.
Kniehoeking: goed gehoekte knie.
Hakken: Laag geplaatst, koehakkig of naar binnen gedraaide hakken is hoogst ongewenst.
Achtervoeten: Rond, compact, goed gebogen tenen en goed ontwikkelde voetzolen.
                                       
Gang/beweging
Vrij, voldoende bodem beslaand, recht en zuiver zowel voor als achter.

Vacht
Vacht: Kenmerkend voor het ras, kort, dicht, zonder golven of bevedering, vrij hard aanvoelend, weerbestendige ondervacht.
Kleur: Geheel zwart, geel of lever/chocoladekleurig.
De gele kleur kan variëren van licht roomkleurig tot vossenrood.  Kleine witte vlek op de borst is toegestaan.

Schofthoogte/maat
Ideale schofthoogte     reuen 56-57 cm, teven 54-56 cm.

Fouten 
Iedere afwijking van de hierboven vermelde punten moet als fout worden aangemerkt,de beoordeling van de ernst van de fout moet in exacte verhouding staan tot de ernst van de fout en de uitwerking van de fout op de gezondheid en het welzijn van de hond.

N.B.: Reuen moeten twee normaal uitziende testikels hebben, die volledig in het scrotum zijn ingedaald.

 

Gezondheidsonderzoeken:

 

Heupdysplasie (HD)

Misschien wel een van de meest bekende problemen bij de wat grotere hondenrassen is heupdysplasie. Bij heupdysplasie is er sprake van vervorming en/of artrose van het heupgewricht, waardoor de hond pijn en moeite krijgt met lopen. Dit kan op latere leeftijd tot uiting komen, maar ook al op (zeer) jonge leeftijd ontstaan. HD is deels erfelijk bepaald, en kan ook deels uitgelokt worden door omgevingsfactoren. Een belangrijke risicofactor is het lopen en rennen/spelen op te gladde vloeren en een te zware belasting van de heupen op jonge leeftijd. HD kan een zeer ernstige en pijnlijke aandoening zijn waarbij zware operaties nodig kunnen zijn en intensieve training en aqua- of fysiotherapie om de bespiering van de achterhand op peil te houden.

Als een pup geboren wordt, word die geboren zonder heupen (zie foto 1),Met 8 weken zijn de heupen in aanleg (zie foto 2) En met 20 weken beginnen de heupen zich te ontwikkelen (zie foto 3)

Tussen de 8 en 12 maanden gaat het kraakbeen zich verharder naar bot Deze ontwikkeling geld ook voor de ellebogen van uw pup, Daarom is het zeer belangrijk dat u het eerste jaar voorzichtig aan doet met uw pup.

Elleboogdysplasie (ED)

Elleboog Dysplasie is nog een bekend probleem bij de wat grotere honden. ED is eigenlijk een verzamelterm voor verschillende afwijkingen aan het ellebooggewricht zoals breukjes, losse stukjes bot, verkeerd gegroeide botten en/of artrose in het gewricht. ED is deels erfelijk en kan deels uitgelokt worden door omgevingsfactoren zoals overmatige belasting van de gewrichten of blessures. De behandeling bestaat bijna altijd uit een operatie gevolgd door (bench)rust en revalidatie. Na de herstelperiode kan de hond vaak weer (redelijk) normaal functioneren, eventueel met behulp van voedingssupplementen om de gewrichten te ondersteunen.

 

ECVO- oogonderzoek

Door uiterlijk 12 maanden voor een dekking een uitgebreid ECVO oogonderzoek te laten doen proberen we de kans op oogaandoeningen zo klein mogelijk te maken. Bij het ECVO onderzoek wordt de hond gecontroleerd op verschillende erfelijke en als erfelijk beschouwde oogaandoeningen.

Hiervan zijn een aantal aandoeningen specifiek voor de Labrador belangrijk, namelijk:

  • PRA, Progressieve Retina Atrofie, een aandoening waarbij het netvlies langzaam steeds verder beschadigd raakt en de hond uiteindelijk blind wordt.
  • RD, Retina Dysplasie, vervorming van het netvlies in drie gradaties (multi)focaal, geografisch en totaal) wat in geografische en totale vorm kan leiden tot beperking van het zicht en zelfs blindheid. Bij de Labrador komt vrijwel alleen de lichte (multi)focaal variant voor.
  • Entropion/ectropion/distichiasis, entropion is het naar binnen krullen van het ooglid waardoor het oog chronisch geïrriteerd raakt, ectropion is het naar buiten hangen van het onderooglid (extreme ‘droopy oogjes’) waardoor het oog uitgedroogd en beschadigd kan raken, en distichiasis is een verkeerd geplaats haartje op de ooglidrand dat de oogbol irriteert. Al deze drie aandoeningen zijn opgenomen als fokuitsluitend in het fokreglement van de rasvereniging NLV.
  • Cataract, ook wel grauwe staar, is een troebeling van de lens. In ernstiger vormen kan het gezichtsvermogen hierdoor beperkt worden. Er zijn veel verschillende vormen van cataract die, afhankelijk van de vorm, aangeboren kunnen zijn of op iets latere leeftijd (bv vanaf een jaar of 5/6) kunnen ontstaan. Bij Labradors komt voornamelijk de op iets latere leeftijd ontwikkelende cataract voor in verschillende vormen. Aangedane honden raken hier over het algemeen niet blind door, maar cataract is wel erfelijk en opgenomen als fokuitsluitend in het fokreglement van de NLV.

 

DNA Testen

Er komen bij de Labrador een aantal erfelijke aandoeningen voor waarvoor gemakkelijk te testen is middels een DNA test. Deze aandoeningen vererven autosomaal recessief, wat betekent dat het slechts een mutatie van één gen is dat de aandoening veroorzaakt. Van elk gen heeft een hond twee kopieën. Dit houdt in dat honden één, twee, of geen ‘defecte’ kopieën van dat ene ziekte-veroorzakende gen kunnen hebben.

Een hond met twee defecte kopieën is lijder aan de aandoening; deze hond heeft symptomen van de aandoening en is zichtbaar aangedaan.

Een hond met geen enkele defecte kopie is vrij (normaal) van de aandoening, hij of zij heeft de aandoening niet, heeft geen symptomen, draagt geen enkel defect gen, en kan het daardoor ook niet doorgeven aan het nageslacht.

Een hond met één defecte kopie en één normale kopie van het gen tenslotte is drager van de aandoening. Deze hond heeft zelf nergens last van, vertoond geen symptomen, is helemaal gezond, maar kan die ene defecte kopie wel doorgeven aan grofweg de helft van zijn/haar pups. Dit is opzich geen enkel probleem, zolang de partner van deze hond maar vrij is van die aandoening. Op die manier kunnen de pups namelijk nooit twee defecte kopieën krijgen en kunnen ze zelf nooit ziek worden.

Bij het fokken is het dus belangrijk om geen combinaties te maken waaruit honden geboren kunnen worden die twee defecte kopieën van een gen kunnen krijgen. Dit kan door een drager van een defecte kopie altijd te combineren met een partner die vrij is van dat specifieke defect. Zo kunnen dragers met een gerust hart en zonder risico ingezet worden voor de fokkerij.

Er kan voor steeds meer aandoeningen getest worden, en er komen nog steeds testen bij. Momenteel worden er in diverse Labrador-specifieke DNA testpakketten onder andere de volgende onderzoeken aangeboden:

 

  • Prcd-PRA: Progressive rod/cone degeneration-Progressieve Retina Atrofie. Een vorm van PRA (afbraak van het netvlies), waarbij de staafjes en kegeltjes in het netvlies afgebroken worden. Dit leidt tot permanente blindheid. Voor zover op dit moment bekend is deze vorm van PRA de meest voorkomende vorm bij de Labrador. Dit onderzoek is tevens in het VFR opgenomen als verplicht; één van beide ouderdieren moet vrij zijn van prcd-PRA.
  • RD/OSD: Retinale Dysplasie/OculoSkeletal Dysplasia. Vervorming van het netvlies in combinatie met pijnlijke vervormingen van het skelet. Ook deze test is opgenomen in het VFR, deze test is verplicht als er gefokt wordt met een hond die op het ECVO oogonderzoek de uitslag RD (multi-)focaal heeft gekregen. Deze aandoening vererft intermediar, wat inhoudt dat ook honden die drager zijn van RD/OSD (lichte) afwijkingen aan het netvlies kunnen tonen. Vandaar dat het fokken met dragers van RD/OSD, zelfs al zijn deze zelf symptoomloos, niet aan te raden is.
  • EIC: Exercise Induced Collapse. Een aandoening waarbij de hond tijdens intensieve activiteit zoals spelen of werken verzwakt, oververhit raakt en ‘instort’. Na zo’n 30 minuten rust herstelt de hond langzaam weer. EIC kent een vrij groot percentage dragers (25-30% van de populatie) en het is daarom sterk aan te raden fokdieren hier op te laten testen en geen dragers of een drager met een ongeteste hond te combineren.
  • HNPK: Hereditary Nasal Parakeratosis. Een erfelijke huidafwijking waarbij er pijnlijke kloven en korsten vormen op de neus van de hond. Daarom is deze aandoening ook bekend onder de naam ‘korstenneus’. HNPK heeft een vrij groot percentage dragers (rond de 20%) dus het testen van fokdieren is sterk aan te raden.
  • SD2: Skeletal Dysplasia 2. Afwijking/vervorming van het skelet, waarbij de hond een vorm van dwerggroei vertoont. Vaak toont een SD2-lijder opvallend kortere (voor)poten en een normale lichaamslengte, doorgaans gelukkig niet pijnlijk voor de hond. Het percentage dragers van SD2 ligt rond de 20% en testen van fokdieren is daarom aan te raden.
  • CNM: CentroNucleaire Myopatie, ook bekend als HMLR, Hereditary Myopathy of Labrador Retrievers. Een spierafwijking waarbij de spiermassa bij lijders opvallend kleiner is, leidend tot spierzwakte en een slechter uithoudingsvermogen. Het percentage dragers lijkt in de Nederlandse populatie beperkt, internationale cijfers wijzen op rond de 3% dragers.
  • DM: Degeneratieve Myelopatie. Op later leeftijd (7-8 jaar) optredende langzame afbraak van de myelineschede van de zenuwen in het ruggenmerg. Hierdoor sterven zenuwen af en raakt de hond langzaam verlamd vanuit de achterhand. Deze aandoening lijkt multifactorieel te zijn; dragers kunnen (vaak mildere) klachten krijgen, maar lijders kunnen ook symptoomloos blijven. Deze aandoening lijkt weinig voor te komen binnen de Labrador populatie (<1%).
  • Narcolepsie: Slaapziekte, lijders slapen veel en vallen spontaan in slaap op onverwachte momenten. Deze aandoening lijkt weinig voor te komen binnen de Labrador populatie (<1%).